De Roos van de Wereld
Vertaling door Olga ‘Reshiram’ Danilova en Orion-GPT.
Boek 1
De Roos van de Wereld en haar Plaats in de Geschiedenis
Hoofdstuk 1
De Roos van de Wereld en haar nabijste taken
[1.1.1] Dit boek werd begonnen toen het gevaar van een ongehoorde ramp reeds boven de mensheid hing; toen een generatie, die nauwelijks begon te herstellen van de schokken van de Tweede Wereldoorlog, met ontzetting inzag dat er aan de horizon reeds een vreemde nevel opkwam en zich verdichtte — een voorteken van een nog dreigender catastrofe, van een oorlog nog verwoestender.

[1.1.2] Ik begon dit boek in de meest duistere jaren van een tirannie die drukte op tweehonderd miljoen zielen. Ik begon het in een gevangenis die de naam van een ‘politieke isolator’ droeg. Ik schreef het in het geheim. Ik verborg het manuscript, en goede krachten — mensen en niet-mensen — schermden het af tijdens huiszoekingen. Elke dag verwachtte ik dat het in beslag genomen en vernietigd zou worden, zoals mijn eerdere werk vernietigd was — een werk dat tien jaar van mijn leven had gevergd en mij naar die politieke gevangenis had geleid.

[1.1.3] Ik voltooi De Roos van de Wereld enkele jaren later, wanneer het gevaar van een derde wereldoorlog niet langer als nevelige wolken vanachter de horizon oprijst, maar zich reeds boven onze hoofden heeft uitgespreid, de zenit verhullend en zich snel van daar naar beneden uitstrekkend, langs alle zijden van het hemelgewelf.

[1.1.4] “Misschien loopt het wel met een sisser af?” — Zo’n hoop leeft in ieders ziel, en zonder een dergelijke hoop zou het leven nauwelijks te verdragen zijn. Sommigen proberen haar te ondersteunen met logische argumenten en met actieve daden. Anderen weten zichzelf wijs te maken dat het gevaar overdreven wordt. Weer anderen besluiten er helemaal niet aan te denken, zich verdiepende in de zorgen van hun kleine wereld en eenmaal voor altijd beslissend: het zij zo. En er zijn ook degenen in wier hart de hoop smeult als een uitdovende vonk, die slechts uit gewoonte verder leven, bewegen en werken.

[1.1.5] Ik voltooi De Roos van de Wereld in vrijheid, in een gouden herfsttuin. Hij onder wiens juk het land heeft gezucht, oogst al lang in andere werelden wat hij in deze heeft gezaaid. Toch verberg ik de laatste bladzijden van het manuscript nog altijd, zoals ik de eerste verborgen heb, en ik durf de inhoud aan geen enkele levende ziel toe te vertrouwen. Nog steeds heb ik geen zekerheid dat het boek niet vernietigd zal worden, dat de geestelijke ervaring waarmee het doordrongen is aan wie dan ook zal worden overgedragen.

[1.1.6] Maar misschien loopt het met een sisser af — en keert de tirannie nooit meer terug? Misschien bewaart de mensheid voor altijd de herinnering aan de vreselijke historische beproeving van Rusland?” — Zo’n hoop leeft in ieders ziel, en zonder die hoop zou het leven bitter zijn om te verdragen.

[1.1.7] Maar ik behoor tot degenen die dodelijk zijn getroffen door twee grote rampen: de wereldoorlogen en de eenmans-tirannie. Zulke mensen geloven niet dat de wortels van oorlog en tirannie reeds uit de mensheid zijn uitgeroeid, of dat zij op korte termijn uitgeroeid zullen worden. Misschien kan het gevaar van een bepaalde tirannie of een bepaalde oorlog worden afgewend, maar na enige tijd zal de dreiging van nieuwe opnieuw oprijzen. Beide rampen waren voor ons een soort apocalyps — openbaringen van de macht van het wereldkwaad en van zijn eeuwige strijd met de krachten van het Licht. Mensen van andere tijden zouden ons waarschijnlijk niet begrijpen; onze onrust zou hun overdreven lijken, ons wereldgevoel ziekelijk. Maar niet overdreven is dat inzicht in de historische wetmatigheden dat in het menselijke bestaan is ingebrand door een halve eeuw van beschouwing en deelname aan gebeurtenissen en processen van ongekende omvang. En niet ziekelijk kan die uitkomst zijn die in de menselijke ziel is gevormd als vrucht van haar helderste en diepste krachten.

[1.1.8] Ik ben zwaar ziek — mijn levensjaren zijn geteld. Als het manuscript vernietigd of verloren gaat, zal ik het niet meer kunnen herstellen. Maar als het ooit tenminste enkele mensen bereikt, wier geestelijke dorst hen ertoe drijft het tot het einde toe te lezen, ondanks al zijn moeilijkheden, dan kunnen de ideeën die erin zijn neergelegd niet anders dan zaden worden die in andere harten ontkiemen.

[1.1.9] Of dit nu gebeurt vóór een derde wereldoorlog of erna, of zelfs als er in de komende jaren helemaal geen derde oorlog ontketend wordt — het boek zal toch niet sterven, zolang ook maar één paar vriendelijke ogen bladzijde na bladzijde, hoofdstuk na hoofdstuk, erdoorheen gaat. Want de vragen waarop het tracht antwoord te geven zullen de harten van de mensen nog in de verre toekomst blijven beroeren.

[1.1.10] Deze vragen beperken zich niet tot de problemen van oorlog en staatsinrichting. Toch kan niets mijn overtuiging aan het wankelen brengen dat de grootste gevaren die de mensheid nu en nog eeuwenlang zullen bedreigen, een grote zelfvernietigende oorlog en een absolute wereldwijde tirannie zijn. Misschien zal de mensheid in onze tijd een derde wereldoorlog overwinnen of er tenminste in overleven, zoals zij de eerste en de tweede heeft overleefd. Misschien zal zij ook een tirannie doorstaan die nog omvangrijker en meedogenlozer is dan die welke wij hebben doorstaan. Het kan ook gebeuren dat er over honderd of tweehonderd jaar nieuwe gevaren voor de volken ontstaan, niet minder noodlottig dan tirannie en grote oorlog, maar van een andere aard. Het is mogelijk. Het is waarschijnlijk. Maar geen enkele inspanning van het verstand, geen enkele verbeelding of intuïtie kan gevaren van de toekomst bedenken die niet, op de een of andere manier, verbonden zouden zijn met deze twee fundamentele: het gevaar van de fysieke vernietiging van de mensheid door oorlog en het gevaar van haar geestelijke ondergang door een absolute wereldwijde tirannie.
[1.1.11] Dit boek is allereerst gericht tegen deze twee kwaden. Tegen de twee fundamentele, oorspronkelijke kwaden. Het is tegen hen gericht — niet als een pamflet, niet als ontmaskerende satire, niet als een preek. De scherpste satire en de vurigste preek zijn onvruchtbaar wanneer zij slechts het kwaad geselen en aantonen dat het goede goed is en het kwade kwaad. Zij zijn onvruchtbaar wanneer zij niet gegrond zijn in de kennis van dat wereldbeeld, die universele leer en dat werkzame programma die, zich verspreidend van verstand tot verstand en van wil tot wil, de mensheid zouden kunnen afwenden van deze twee fundamentele gevaren. Mijn levensopdracht is mijn ervaring met anderen te delen, het beeld te ontsluieren van historische en metahistorische perspectieven, de vertakkende keten van dilemma’s die voor ons staan of onvermijdelijk zullen ontstaan, het panorama van veelsoortige werelden die nauw met ons verbonden zijn in goed en kwaad — dat is de taak van mijn leven. Ik heb getracht, en tracht nog steeds, die te vervullen in de vormen van het woordkunst, in proza en poëzie, maar de aard van die kunst liet mij niet toe de gehele conceptie met de vereiste volledigheid te onthullen, haar uitputtend, helder en toegankelijk uiteen te zetten. Deze conceptie juist zo ontvouwen, duidelijk maken hoe daarin — ofschoon sprekend over het bovennatuurlijke — toch een sleutel ligt zowel tot de processen van de geschiedenis als tot het lot van ieder van ons, dát is de taak van dit boek. Een boek dat, als de Heer het voor ondergang behoedt, bestemd is om, als één van de vele stenen, te worden ingevoegd in het fundament van de Roos van de Wereld, in de grondslag van de al-menselijke Broederschap.

[1.1.12] Er bestaat een instantie die zich vele eeuwen lang heeft voorgedaan als de enige, onverzettelijke verenigster van de mensheid, die haar beschermt tegen het gevaar van de oorlog van allen tegen allen, tegen het gevaar van verval in chaos. Die instantie is de staat. Sinds het einde van de stamorde is de staat op alle historische etappes een wezenlijke noodzaak geweest. Zelfs hiërarchieën die hem trachtten te vervangen door religieuze macht, veranderden in varianten van diezelfde staat. De staat heeft de samenleving gecementeerd op het principe van geweld, want het niveau van morele ontwikkeling dat nodig was om de samenleving op een ander principe te gronden, was nog niet bereikt. En inderdaad, tot op heden is het niet bereikt. De staat blijft nog steeds het enige beproefde middel tegen sociale chaos. Maar het wordt duidelijk dat er binnen de mensheid ethische beginselen van een hoger type aanwezig zijn, die in staat zijn niet alleen de sociale harmonie te bewaren, maar haar ook te vervolmaken; en, wat nog belangrijker is, er tekenen zich reeds wegen af voor de versnelde ontwikkeling van deze beginselen.

[1.1.13] In de politieke geschiedenis van de nieuwste tijd zijn twee algemeen-menselijke richtingen duidelijk te onderscheiden, die elkaars polen vormen.

[1.1.14] Een van deze richtingen streeft naar een overontwikkeling van het staatsbeginsel als zodanig, naar de versterking van de alomvattende afhankelijkheid van het individu van de staat — of, nauwkeuriger gezegd, van die instantie in wier handen het staatsapparaat berust: de Partij, het Leger, de Leider. Staten van fascistisch of nationaal-socialistisch type zijn de meest sprekende voorbeelden van zulke verschijnselen.

[1.1.15] De andere stroom van verschijnselen, ontstaan reeds in de achttiende eeuw, zo niet eerder, is de humanistische stroom. Zijn oorsprongen en voornaamste etappes zijn het Engelse parlementarisme, de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens, de Duitse sociaaldemocratie en in onze tijd de bevrijdingsstrijd tegen het kolonialisme. Het verre doel van deze stroom is de verzwakking van het cement van dwang in het leven der volkeren en de omvorming van de staat — van een overwegend politie-apparaat dat nationaal of klassenheerschappij verdedigt, tot een apparaat van algemeen economisch evenwicht en van de bescherming van de rechten van de persoon. In de historische werkelijkheid verschijnen er ook oorspronkelijke formaties die als hybriden kunnen lijken. In wezen verschijnselen van het eerste type, veranderen zij hun uiterlijk in zoverre als dit doelmatig is voor het bereiken van hun doel. Dit is slechts tactiek, camouflage, niet meer.

[1.1.16] En toch, ondanks de polariteit van deze stromen, worden zij verbonden door één kenmerk, het meest typerend voor de twintigste eeuw: het streven naar het alomvattende. Het uiterlijke pathos van de verschillende bewegingen van onze eeuw ligt in hun constructieve programma’s van volksordening; maar het innerlijke pathos van de nieuwste geschiedenis ligt in het elementaire streven naar het alomvattende.

[1.1.17] De machtigste beweging van de eerste helft van onze eeuw werd gekenmerkt door het internationalisme van haar leer en door de planetaire omvang van haar reikwijdte. De achilleshiel van de bewegingen die daartegenover stonden — racisme en nationaal-socialisme — lag in hun enge nationalisme, of, nauwkeuriger gezegd, in de raciale of nationale grenzen van die “zalige zones”, de chimera waarmee zij wisten te verleiden en te betoveren. Maar ook zij streefden naar wereldheerschappij, en dat met kolossale energie. Nu is het kosmopolitische amerikanisme erop bedacht de fouten van zijn voorgangers te vermijden.

[1.1.18] Waarop wijst dit teken van de tijd? Wijst het er niet op dat de wereldomvattendheid, ophoudend een abstract idee te zijn, een algemene behoefte is geworden? Wijst het er niet op dat de wereld ondeelbaar en benauwd is geworden als nooit tevoren? Wijst het er niet ten slotte op dat de oplossing van alle dringende problemen slechts radicaal en blijvend kan zijn op wereldomvattende schaal?

[1.1.19] Despotische formaties brengen stelselmatig het principe van het uiterste geweld ten uitvoer, ofwel verhullen het door een sluwe mengeling van methoden. Het tempo versnelt. Er verrijzen staatskolossen die vroeger eeuwen nodig zouden hebben gehad om te worden opgebouwd. Elk is roofzuchtig van aard, elk tracht juist zijn eigen heerschappij aan de mensheid op te leggen. Hun militaire en technische macht wordt duizelingwekkend. Zij hebben de wereld al menigmaal in de afgrond van oorlogen en tirannieën gestort — waar is de waarborg dat zij dit niet opnieuw zullen doen, keer op keer? En tenslotte zal de sterkste op wereldschaal overwinnen, al kostte het de verandering van een derde van de planeet in een maanlandschap. Dan zal de cyclus eindigen, slechts om plaats te maken voor het grootste van alle kwaden: één dictatuur over de overlevende twee derde van de aarde — eerst misschien oligarchisch, maar later, zoals gewoonlijk gebeurt in de tweede fase van dictaturen, een eenmansheerschappij. Dit is de dreiging, de verschrikkelijkste van alle die ooit boven de mensheid hebben gehangen: de dreiging van een al-menselijke tirannie.

[1.1.20] Bewust of onbewust deze dreiging voorvoelend, proberen de bewegingen van humanistische strekking hun krachten te bundelen. Zij mompelen over culturele samenwerking, zwaaien met leuzen van pacifisme en democratische vrijheden, zoeken een illusoir heil in neutraliteit of, verschrikt door de agressiviteit van de tegenstander, slaan zelf diens weg in. Geen van hen heeft dat onbetwistbare doel naar voren gebracht dat algemeen vertrouwen zou kunnen wekken: het idee dat ethische controle over het handelen van staten een dringende noodzaak is. Sommige gemeenschappen, getraumatiseerd door de verschrikkingen van de wereldoorlogen, proberen zich te verenigen opdat de politieke eenwording eenmaal de hele aarde zou omvatten. Maar waartoe zou dit nu leiden? Het gevaar van oorlogen zou inderdaad verdwijnen — althans tijdelijk. Maar waar is de waarborg dat zo’n superstaat, steunend op omvangrijke moreel achterlijke lagen — waarvan er in de wereld nog veel meer zijn dan men zou wensen — en de nog niet uitgeroeide instincten van heerszucht en wreedheid in de mensheid aanwakkerend, niet opnieuw zou uitgroeien tot een dictatuur en tenslotte tot een tirannie waarvoor alle vroegere slechts kinderspel zouden lijken?
[1.1.21] Het is veelbetekenend dat juist de religieuze confessies, die het eerst de internationale idealen van broederschap hebben verkondigd, zich nu in de achterhoede bevinden van de algemene drang naar het wereldomvattende. Misschien wordt dit verklaard door hun kenmerkende concentratie op de innerlijke mens en hun veronachtzaming van al het uiterlijke — waaronder zij ook het vraagstuk van de maatschappelijke ordening van de mensheid rekenen. Maar als men dieper kijkt, als men hardop durft te zeggen wat gewoonlijk slechts in enge kringen van intens religieus levende mensen wordt uitgesproken, komt er iets aan het licht dat niet door allen in aanmerking wordt genomen. Het is de mystieke schrik, reeds in de tijd van het Romeinse Rijk ontstaan, voor de toekomstige eenwording van de wereld — een onverzadigbare onrust om de mensheid, omdat men in een enig algemeen-menselijke staat een valstrik voorvoelt, waaruit de enige uitweg zou zijn naar een absoluut alleenheerschappij, naar het rijk van de “vorst dezer wereld”, naar de laatste cataclysmen van de geschiedenis en haar catastrofale onderbreking.

[1.1.22] In waarheid, welke garantie is er dat geen groot eerzuchtig man aan het hoofd van de superstaat zal komen te staan, en dat de wetenschap hem niet trouw en toegewijd zal dienen als werktuig om juist deze superstaat te veranderen in dat monsterlijke werktuig van kwelling en geestelijke verminking waarover ik spreek? Kan men eraan twijfelen dat zelfs nu al de voorwaarden worden geschapen voor het uitvinden van een volmaakte controle over het gedrag van mensen en over hun manier van denken? Waar liggen de grenzen van die nachtmerrieachtige vooruitzichten die in onze verbeelding oprijzen door de vermenging van twee krachten: het terreur-alleenheerschappij en de technieken van de eenentwintigste eeuw? De tirannie zal des te volmaakter zijn, omdat zelfs de laatste tragische weg tot bevrijding zal zijn afgesloten—de omverwerping van de tirannie van buitenaf door een militaire nederlaag: er zal niemand meer zijn om oorlog tegen te voeren, allen zullen onderworpen zijn. En de wereld­eenheid, waarvan zoveel generaties droomden en die zoveel offers vergde, zal haar demonische zijde onthullen: haar uitzichtloosheid, als de leiding van die eenheid in handen komt van de dienaren van duistere machten.

[1.1.23] Uit bittere ervaring leert de mensheid dat noch die sociaal-economische bewegingen die alleen door het kale verstand worden geleid, noch de prestaties van de wetenschap op zichzelf in staat zijn de mensheid tussen de Charybdis en de Scylla—tirannieën en wereldoorlogen—door te leiden. Erger nog: nieuwe sociaal-economische systemen, zodra zij aan de macht komen, hullen zich zelf in de mechanismen van politiek despotisme en worden de zaaier en aanstichter van wereldoorlogen. De wetenschap verandert in hun gewillige dienares, veel gehoorzamer en betrouwbaarder dan de kerk ooit was voor de feodale heren. De tragedie wortelt hierin: dat wetenschappelijke activiteit van meet af aan niet was verbonden met een diep doordachte morele opvoeding. Tot deze activiteit werden allen toegelaten, ongeacht hun niveau van morele ontwikkeling. Het is dan ook geen wonder dat iedere overwinning van wetenschap en techniek zich nu met één van haar kanten tegen de ware belangen van de mensheid keert. De verbrandingsmotor, de radio, de luchtvaart, de atoomenergie—zij allen slaan met één kant op het levende vlees van de volkeren. En de ontwikkeling van communicatiemiddelen en technische verworvenheden, die een politieregime in staat stellen het intieme leven en de diepste gedachten van ieder mens te beheersen, leggen een ijzeren fundament onder de vampierachtige kolossen van dictaturen.

[1.1.24] Zo voert de ervaring van de geschiedenis de mensheid tot het besef van dit duidelijke feit: dat de gevaren niet zullen worden voorkomen en dat sociale harmonie niet zal worden bereikt door de vooruitgang van wetenschap en techniek op zichzelf, noch door het overgroeien van het staatsbeginsel, noch door de dictatuur van een “sterke man,” noch door het aan de macht komen van pacifistische organisaties van sociaal-democratisch type—heen en weer geslingerd door de winden van de geschiedenis, nu naar rechts, dan naar links, van machteloos idealistisch wensdenken tot revolutionair maximalisme. Integendeel, het gaat om de erkenning van de dringende noodzaak van één enkele weg: de vestiging, boven de Wereldfederatie van staten, van een onbevlekte, onomkoopbare en hooggeachte instantie—een ethische instantie, buiten en boven de staat, want de aard van de staat is in zijn wezen niet-ethisch.

[1.1.25] Welke idee, welk leerstelsel zal helpen een dergelijke instantie tot stand te brengen? Welke geesten zullen haar uitwerken en voor de overgrote meerderheid aanvaardbaar maken? Langs welke wegen zal zo’n instantie—die het geweld verwerpt—komen tot algemene erkenning, tot een hoogte die zelfs boven een Federatie van staten uitreikt? En als zij als leidend beginsel neemt de geleidelijke vervanging van geweld door iets anders, wat zal dat dan precies zijn, en in welke volgorde? En welke leer zal in staat zijn alle problemen die daarmee verbonden zijn, met hun onmetelijke ingewikkeldheid, op te lossen?

[1.1.26] Dit boek tracht, in zekere mate, een antwoord te geven op deze vragen, al is de thematiek ervan ruimer. Maar vóórdat men tot een antwoord komt, moet eerst duidelijk worden geformuleerd wie of wat deze leer als haar onverzoenlijkste vijand beschouwt, en waartegen—of tegen wie—zij gericht is.

[1.1.27] Op het vlak van de geschiedenis ziet zij haar vijanden in alle staten, partijen en leerstelsels die streven naar het gewelddadig tot slaaf maken van anderen en naar welke vormen van despotische staatsorde dan ook. Op het vlak van de metageschiedenis ziet zij echter slechts één vijand: de Antigod, de tirannieke geest, de Grote Pijniger, die zich in vele gedaanten openbaart in het leven van onze planeet. Voor de beweging waarover ik spreek—zowel nu, terwijl zij nauwelijks begint te ontstaan, als later, wanneer zij de beslissende stem van de geschiedenis wordt—zal er slechts één vijand zijn: het streven naar tirannie en wreed geweld, waar het zich ook voordoet, zelfs binnen haarzelf. Geweld kan slechts worden erkend als toelaatbaar in gevallen van uiterste noodzaak, alleen in verzachte vormen, en slechts totdat die hogere instantie, door middel van een vervolmaakte opvoeding en met de hulp van miljoenen hooggezinde geesten en wilskrachten, de mensheid voorbereidt op de vervanging van dwang door vrijwilligheid, de geboden van de uiterlijke wet door de stem van het diepe geweten, en de staat door broederschap. Met andere woorden: totdat de eigenlijke wezen van de staat is getransformeerd en een levend broederschap van allen het zielloze apparaat van staatsdwang heeft vervangen.

[1.1.28] Het is geenszins noodzakelijk aan te nemen dat een dergelijk proces onvermijdelijk een enorme tijdsspanne moet vergen. De historische ervaring van grote dictaturen, die met buitengewone energie en systematiek de bevolkingen van uitgestrekte landen omvatten met één enkele, streng ontworpen opvoedings- en onderwijssysteem, heeft onweerlegbaar aangetoond welke machtige hefboom in deze weg tot het vormen van de psyche van generaties ligt. Elke generatie werd steeds dichter gevormd naar wat de machthebbers wenselijk achtten. Nazi-Duitsland, bijvoorbeeld, wist dit te bereiken zelfs binnen het leven van één enkele generatie. Het spreekt vanzelf dat niets in haar idealen bij ons iets anders kan oproepen dan woede en afschuw. Niet alleen de idealen, maar zelfs de methodiek ervan moet door ons vrijwel geheel verworpen worden. Toch moet de hefboom die zij ontdekte door ons gegrepen en stevig vastgehouden worden. Het tijdperk van een brede geestelijke verlichting nadert, het tijdperk van beslissende veroveringen van een nieuwe pedagogiek, die nu nog nauwelijks zichtbaar is. Als slechts enkele tientallen scholen aan haar ter beschikking werden gesteld, zouden zij een generatie vormen die in staat is haar plicht te vervullen niet uit dwang, maar uit vrije wil; niet uit angst, maar uit creatieve impuls en liefde. Daarin ligt de ware zin van de opvoeding tot een veredeld mensbeeld.

[1.1.29] Ik zie een internationale organisatie voor mij, zowel politiek als cultureel, die zich ten doel stelt de wezenlijke aard van de staat te transformeren door de geleidelijke en consequente verwezenlijking van alomvattende hervormingen. De beslissende stap naar dit doel is de oprichting van een Wereldfederatie van staten als onafhankelijke leden, maar met de voorwaarde dat boven de Federatie die bijzondere instantie wordt gevestigd waarover ik reeds sprak—een instantie die toezicht houdt op de activiteiten van de staten en hun bloedeloze en pijnloze transformatie van binnenuit leidt. Bloedeloos en pijnloos—daarin ligt de hele kern, daarin ligt haar onderscheid ten opzichte van de revolutionaire doctrines van het verleden.

[1.1.30] Wat de structuur van deze organisatie zal zijn, of welke naam zij zal dragen—het lijkt mij zowel voorbarig als onnodig dit te voorspellen. Laten wij haar, voorlopig en ter vermijding van omslachtige beschrijvingen, de Liga voor de Transformatie van de Wezen van de Staat noemen. Wat haar structuur betreft: degenen die haar zullen organiseren, zullen ervaren en praktischer zijn dan ik; het zullen publieke figuren zijn, geen dichters. Ik kan slechts zeggen dat het mij zo voorkomt dat de Liga in elk land haar filialen moet hebben, en dat elk filiaal verschillende aspecten omvat: cultureel, filantropisch, opvoedkundig en politiek. Het politieke aspect van elk filiaal zal, structureel en organisatorisch, de vorm aannemen van een nationale partij van de Wereldreligieuze en Culturele Hervorming. In de Liga en door de Liga zullen al deze partijen met elkaar verbonden en verenigd zijn.
[1.1.31] Hoe, waar en onder wie de vorming van de Liga zal plaatsvinden, weet ik natuurlijk niet en kan ik ook niet weten. Maar duidelijk is dat de periode van haar ontstaan tot de oprichting van de Federatie van staten en de ethische instantie daarboven als een voorbereidend tijdperk moet worden beschouwd—een tijd waarin de Liga al haar krachten zal wijden aan het verspreiden van haar ideeën, het vormen van haar gelederen, het uitbreiden van de organisatie, het opvoeden van de opgroeiende generaties en het binnen zichzelf vormen van die toekomstige instantie die te zijner tijd kan worden toevertrouwd met een wereldwijde leidende rol.

[1.1.32] Het Handvest van de Liga kan geen belemmeringen opwerpen voor het lidmaatschap van mensen met verschillende filosofische of religieuze overtuigingen. Vereist wordt slechts de bereidheid om actief deel te nemen aan de uitvoering van haar programma en de vastberadenheid om haar morele beginselen, die als hoeksteen zijn aanvaard, niet te overtreden.

[1.1.33] In alle wisselvalligheden van het maatschappelijke leven en de politieke strijd moeten de successen van de Liga niet worden bereikt ten koste van een afwijking van haar morele code, maar juist door trouw daaraan. Haar reputatie moet ongerept blijven, haar onbaatzuchtigheid boven elke twijfel verheven, haar gezag voortdurend groeien—want in haar zullen de beste krachten van de mensheid toestromen en haar steeds opnieuw versterken.

[1.1.34] Waarschijnlijk zal de weg naar de wereldwijde eenwording verlopen langs de treden van verschillende stadia van internationale solidariteit, via de vereniging en samensmelting van regionale gemeenschappen. De laatste trede van zo’n ladder zou een wereldwijde referendum of plebisciet zijn—een of andere vorm van vrije wilsuiting van allen. Het is mogelijk dat dit slechts in enkele landen een overwinning voor de Liga zal brengen. Maar de loop van de geschiedenis zelf zal aan haar kant staan. De eenwording van zelfs maar de helft van de aarde zal een diepe verschuiving in het bewustzijn van de volkeren voltooien. Er zal een tweede referendum plaatsvinden, misschien een derde, en een decennium eerder of later zullen de grenzen van de Federatie samenvallen met de grenzen van de mensheid zelf. Dan zal de praktische mogelijkheid ontstaan om een reeks brede maatregelen te verwezenlijken, gericht op de transformatie van het conglomeraat van staten tot een monoliet, die geleidelijk wordt omgevormd door twee parallelle processen: het externe—politiek, sociaal en economisch; en het interne—opvoedkundig, ethisch en religieus.

[1.1.35] Uit al het voorgaande blijkt duidelijk dat de leden van de Liga en van haar nationale partijen slechts kunnen strijden met het woord en met hun eigen voorbeeld, en alleen tegen die ideologieën en doctrines die erop gericht zijn de weg vrij te maken voor welke vorm van dictatuur dan ook, of om dergelijke dictaturen te steunen zodra zij aan het roer van de macht staan. Onder haar historische voorgangers, hoewel zij slechts op een nauwer nationaal vlak werkten, zal de Liga de grote Mahatma Gandhi en de door hem geïnspireerde partij erkennen. De eerste rechtvaardige staatsman van de moderne geschiedenis, hij bevestigde een zuiver politieke beweging op basis van hoge ethiek en weerlegde de gangbare opvatting dat politiek en moraal onverenigbaar zijn. Maar de nationale grenzen waarbinnen het Indisch Nationaal Congres handelde, zal de Liga verruimen tot planetaire dimensies, en haar doelen zullen de volgende stap—of reeks stappen—in de geschiedenis zijn, voorbij die welke de grote partij die India bevrijdde zich stelde.

[1.1.36] O, natuurlijk zullen er velen zijn die zullen beweren dat de methoden van de Liga onpraktisch en onwerkelijk zijn. Ach, die kampioenen van het politieke realisme! Er is geen immoraliteit, geen sociale schanddaad, die zich niet met dat beklagenswaardige vijgenblad heeft trachten te bedekken. Er is geen last dodelijker, geen die meer naar beneden trekt, dan het gepraat over politiek realisme als tegenwicht voor alles wat vleugels heeft, alles wat geïnspireerd is, alles wat geestelijk is. Politieke realisten zijn, tenslotte, ook degenen die destijds beweerden—zelfs in India—dat Gandhi een fantast en een dromer was. Zij moesten hun tanden op elkaar klemmen en hun tong inslikken toen Gandhi en zijn partij, juist op de weg van hoge ethiek, de vrijheid voor hun land veroverden en het verder leidden—naar voorspoed. En niet naar die uiterlijke voorspoed die de ogen van de mensen benevelt met het zwarte stof van statistieken over kolenproductie, of met de radioactieve as van experimentele waterstofbomexplosies, maar naar culturele, ethische en esthetische voorspoed—geestelijke voorspoed, die langzaam maar zeker ook de materiële voorspoed met zich meebrengt.

[1.1.37] Ook zij die het betere in de mens niet kunnen zien—wier psyche is verhard en wier geweten verschrompeld in de atmosfeer van ruw staatswillekeur—zullen de Liga beschuldigen van onrealistische methoden. Bij hen zullen zich voegen degenen die niet voorzien welke verschuivingen in het massabewustzijn ons reeds in de nabije jaren te wachten staan. De traumatisering door oorlogen, repressies en allerlei vormen van geweld wekt zelfs nu al een brede beweging voor samenleven en voor vrede. Gebeurtenissen die het gevoel van veiligheid verbrijzelen, die alle comfort en rust wegnemen, die de wortels ondermijnen van het vertrouwen in de bestaande ideologieën en in de door hen bewaakte orde, voltrekken zich voortdurend en zullen zich blijven voltrekken. De ontmaskering van ongehoorde verschrikkingen die achter de pompeuze façades van dictaturen plaatsvonden, het duidelijke inzicht waarop hun tijdelijke overwinningen en uiterlijke successen waren gebouwd en waarmee zij betaald werden—al dit alles verschroeit de ziel als een brandende wind, en de geestelijke dorst wordt ondraaglijk. Het afwenden van de dreiging van grote oorlogen; de wegen naar een eenwording van de wereld zonder bloedvergieten; de rechtvaardige lichtdrager die eens de verenigde mensheid zal leiden; de verzwakking van het staatsgeweld en de groei van de geest van broederschap—daarvoor bidden de gelovigen en daarvan dromen de ongelovigen in onze tijd. En het is hoogstwaarschijnlijk dat een wereldomvattende, gevleugelde leer—moreel, politiek, filosofisch en religieus—deze dorst van een generatie zal omvormen tot een universeel creatieve bezieling.

[1.1.38] Het feit dat de laatste grote religieuze beweging van de mensheid—de protestantse Reformatie—vierhonderd jaar geleden plaatsvond, en dat de laatste religie van wereldbetekenis, de islam, reeds dertien eeuwen bestaat, wordt soms aangevoerd als argument voor de opvatting dat het religieuze tijdperk van de mensheid tot een einde is gekomen. Toch moet het potentieel van religie als zodanig, en niet slechts van haar afzonderlijke vormen, worden beoordeeld niet naar hoe lang geleden haar laatste grote vormen ontstonden, maar naar de vraag of de evolutie van religie een doodlopend punt heeft bereikt; of er de mogelijkheid bestaat om religieus scheppend denken te verenigen met de onbetwistbare stellingen van de wetenschap; en bovendien of er voor een dergelijk wereldbeeld vooruitzichten gloren op het duiden van het levende materiaal van nieuwe tijdperken, en of religie op dit materiaal een werkzaam en progressief invloed kan uitoefenen.

[1.1.39] Inderdaad, er zijn ongeveer vier eeuwen verstreken sinds de laatste grote religieuze beweging van internationale omvang. Maar ook vóór de protestantse Reformatie waren er vele eeuwen lang geen dergelijke bewegingen. Maar gaat het daar eigenlijk om? Is het nog niet duidelijk dat in de laatste eeuwen een bepaalde stroom van het scheppend werk van de mensheid bijna al haar geestelijke en intellectuele krachten heeft opgeslorpt? Het zou moeilijk te verwachten zijn dat de mensheid, terwijl zij zo’n snelle vooruitgang doormaakte—wetenschappelijk, technisch en sociaal—en zulke culturele schatten schiep als de literatuur, muziek, filosofie, kunst en wetenschap van deze eeuwen, ook nog de kracht zou hebben gevonden om universele religieuze systemen te scheppen.

[1.1.40] Maar de grens van de twintigste eeuw was juist die tijd waarin de bloei van de grote literaturen en kunsten, van de grote muziek en filosofie, tot een einde kwam. De sfeer van sociaal-politieke activiteit heeft zich—en hoe langer, hoe duidelijker—niet de meest geestelijke vertegenwoordigers van het mensengeslacht toegeëigend, maar juist de minst geestelijke. Er is een gigantisch vacuüm van spiritualiteit ontstaan, dat vijftig jaar geleden nog niet bestond, en de opgeblazen wetenschap is machteloos om het te vullen. Als men zich zo mag uitdrukken: kolossale reserves van het menselijk genie worden nergens aan besteed. En dit is de schoot van de scheppende krachten waarin de tot geboorte voorbestemde universele interreligie rijpt.
[1.1.41] Zal de religie—niet haar oude vormen, maar die religie van de voltooiing waarmee de wereld nu zwanger gaat—in staat zijn de ernstigste gevaren die boven de mensheid hangen te voorkomen: wereldoorlogen en wereldtirannie? De eerstvolgende wereldoorlog zal zij waarschijnlijk niet kunnen afwenden: als een derde oorlog uitbreekt, zal die ramp waarschijnlijk eerder plaatsvinden dan dat de Liga zelfs maar kan ontstaan. Maar in het voorkomen van alle oorlogen waarvan het gevaar zich aandient nadat de kern van de komende interreligie is gevormd, evenals in het voorkomen van de wereldtirannie—daarin ligt haar naaste doel. Kan deze religie de grootste denkbare harmonie bereiken tussen de vrijheid van het individu en de belangen van de mensheid op dit stadium van de geschiedenis? Dat is slechts een ander aspect van datzelfde naaste doel. Zal zij de volledige ontwikkeling bevorderen van de scheppende vermogens die in de mens zijn gelegd? Ja—behalve de demonische vermogens, dat wil zeggen de vermogens tot tirannie, tot kwelling en tot zelfbevestiging ten koste van andere levende wezens. Zal zij, zoals andere bewegingen van wereldwijde strekking, voor haar overwinning bloedige offers eisen? Nee—behalve in die gevallen waarin haar verkondigers misschien met hun eigen bloed hun trouw aan het ideaal zullen moeten getuigen. Zullen haar theses in tegenspraak staan—niet met de filosofische leer van het materialisme (daarmee uiteraard, van A tot Z), maar met de objectieve en algemeen geldige theses van de moderne wetenschap? Geen enkele letter of cijfer. Kan men zich in haar tijdperk van heerschappij een regime voorstellen waarin het andersdenken vervolgd zou worden, waarin zij haar dogma’s zou opleggen aan filosofie, wetenschap en kunst? Juist het tegendeel: van gedeeltelijke beperkingen van de vrijheid van denken in het begin, naar onbeperkte vrijheid van denken later—dat is de weg die zij voorstelt. Wat blijft er dan nog over van het argument dat de religie niet in staat zou zijn te antwoorden op de dringende vragen van de tijd, laat staan ze praktisch op te lossen?

[1.1.42] Met volledig recht en grond kan een dergelijke verwijt niet aan de religie, maar helaas aan de wetenschap worden gericht. Juist dat stelsel van opvattingen dat weigert naar rechts of links te kijken buiten de grenzen die door de hedendaagse wetenschappelijke kennis zijn getrokken, blijkt niet in staat de meest wezenlijke, meest elementaire vragen te beantwoorden. — Bestaat er een Eerste Oorzaak, een Schepper, God? Onbekend. — Bestaat er een ziel, of iets dat daarop lijkt, en is zij onsterfelijk? De wetenschap weet het niet. — Wat zijn tijd, ruimte, materie, energie? De meningen lopen scherp uiteen. — Is de wereld eeuwig en oneindig, of daarentegen begrensd in tijd en ruimte? De wetenschap beschikt niet over materiaal voor een vast antwoord. — Waarom zou ik goed doen in plaats van kwaad, als kwaad mij behaagt en ik straf kan ontlopen? De antwoorden zijn volstrekt onbevredigend. — Hoe kan de wetenschap worden gebruikt om de mogelijkheid van oorlogen en tirannieën te voorkomen? Stilte. — Hoe kan sociale harmonie met het geringst mogelijke aantal slachtoffers worden bereikt? Er worden elkaar uitsluitende voorstellen gedaan, die slechts dit gemeen hebben: dat zij alle evenmin met strikte wetenschap te maken hebben. Het is natuurlijk dat op zulke wankele, subjectieve en in feite pseudowetenschappelijke grondslagen slechts leerstellingen zijn ontstaan van klasse-, rassen-, nationale en partij-egoïsme — juist die, wier roeping bestaat in de rechtvaardiging van dictaturen en oorlogen. Een laag geestelijk niveau is het kenmerk van dergelijke leerstellingen. Daaruit volgt dat de gezochte morele instantie niet kan worden opgebouwd op het zogenaamde wetenschappelijke wereldbeeld — dat in wezen niet bestaat — maar op de gemeenschap met de geestelijke wereld, op de ontvangst van de stralen die vandaar in hart, verstand en geweten stromen, en op de verwezenlijking in alle levenssferen van het gebod van werkzame en scheppende liefde. Het morele niveau dat geheel aan deze kenmerken beantwoordt, wordt rechtvaardigheid genoemd.

[1.1.43] Een ander wijdverbreid vooroordeel is de opvatting dat religie uit haar aard reactionair zou zijn, vooral in onze tijd. Maar om te spreken over de reactionaire aard van religie in het algemeen, zonder acht te slaan op haar concrete vormen, is even zinloos als om de reactionaire aard van kunst in het algemeen of van filosofie in het algemeen te willen bewijzen. Wie dynamisch denkt, wie de zich ontwikkelende reeksen van feiten en de processen waarmee die worden gevormd waarneemt, zal zowel in de kunst, in de religie als in ieder gebied van menselijke activiteit zowel reactionaire als progressieve vormen kunnen onderscheiden. Reactionaire vormen van religie zijn er in overvloed, zelfs meer dan wij zouden wensen, maar dit raakt geenszins de opkomende Religie van Synthese, waaraan dit boek gewijd is. Want in onze eeuw bestaan er geen meer progressieve doeleinden en geen meer progressieve methoden dan die welke daarin verenigd zijn. Wat de aanspraak van de wetenschappelijke methode op een zeker primaat betreft: zij is even machteloos om de artistieke en religieuze methoden — in de ruimste zin van het woord — uit het leven te verdringen, als eens een agressieve religiositeit machteloos bleek om de wetenschap zelf te verdringen. Want deze methoden verschillen niet alleen in de wijze waarop zij kennen, maar ook in wat zij kennen. In de vorige eeuw, onder de indruk van de snelle vooruitgang van wetenschap en techniek, werd de ondergang van de kunst voorspeld. Honderd jaar zijn verstreken, en het sterrenbeeld der kunsten is niet alleen niet vergaan, maar verrijkt met een nieuwe kunst: de kunst van de cinema. Dertig of veertig jaar geleden leek velen in Rusland de ondergang van de religie onvermijdelijk als gevolg van wetenschappelijke en sociale vooruitgang. En toch is, ondanks alle middelen die daartoe werden gemobiliseerd, het sterrenbeeld der religies niet alleen niet vergaan, maar juist onder invloed van wetenschappelijke en sociale vooruitgang verrijkt met datgene wat de wereldreligiositeit zal omvormen van een bundel losse bloemblaadjes tot één geheel en ondeelbare geestelijke bloem — de Roos van de Wereld.

[1.1.44] Uit het bovenstaande volgt dat een religieuze beweging die in haar wereldbeschouwing en praktijk de positieve ervaring van de mensheid opneemt, en uit de negatieve de conclusies trekt die te veel moed en openheid vereisen om langs de wegen van andere stromingen van het maatschappelijk denken te worden bereikt; een beweging die zich als haar naaste doelen stelt de omvorming van de staat tot een broederschap, de vereniging van de aarde en de opvoeding van een veredeld mensbeeld; een beweging die zichzelf beschermt tegen de vervorming van haar ideaal en haar methoden met het onbreekbare pantser van hoge moraliteit — een dergelijke beweging kan niet anders dan worden erkend als progressief, toekomstgericht en scheppend jong.

[1.1.45] Een pantser van moraliteit! Maar op welke grondslagen kan zo’n moraliteit worden gevestigd? Ik heb gesproken over rechtvaardigheid. Maar is het geen utopie te denken dat rechtvaardigheid toebehoort aan hele maatschappelijke kringen, en niet slechts aan enkelingen?

[1.1.46] Het moet hier worden verduidelijkt wat men onder morele rechtschapenheid verstaat. Morele rechtschapenheid is niet noodzakelijkerwijs de vrucht van monastieke ascese. Zij is de hoogste trap van de morele ontwikkeling van een mens; wie daarboven uitstijgt, is niet langer slechts rechtschapen, maar een heilige. De vormen van deze rechtschapenheid zijn veelvormig; zij hangen af van tijd, plaats en het menselijke karakter.In algemene zin kan men het als volgt omschrijven: morele rechtschapenheid, in haar negatieve aspect, is die toestand van de mens — bestendig en eindigend pas met zijn dood — waarin zijn wil is bevrijd van impulsen van zelfzucht, zijn verstand van de gevangenschap aan materiële belangen, en zijn hart van de woeling van toevallige, troebele emoties die de ziel verlagen. In haar positieve aspect is morele rechtschapenheid de doordringing van alle uiterlijke en innerlijke werkzaamheid van de mens met werkzame liefde — tot God, tot de mensen, en tot de wereld.

[1.1.47] Het is nauwelijks denkbaar dat het psychologische klimaat voor het ontstaan van een morele instantie die juist op rechtvaardigheid berust, ergens beter zou kunnen worden voorbereid dan in een gemeenschap die in haar opkomst haar eigen zin en doel ziet. En juist zo’n gemeenschap moet de Liga zijn. Onder haar leden kunnen zich zelfs atheïsten bevinden. Maar de centrale stelling van de Liga — de noodzaak van een wereldwijde ethische instantie die boven de staten staat — zal het zijn die haar meest bezielde, scheppende, actieve en begaafde leden tot een kern samenbindt. Een kern die wordt gekenmerkt door een sfeer van onophoudelijke geestelijke schepping, van werkzame liefde en van zuiverheid. Een kern die bestaat uit mensen die voldoende verlicht zijn om niet alleen het gevaar te begrijpen dat ieder van hen bedreigt wanneer de impulsen van de eigenliefde worden ontketend, maar ook het gevaar van een al te uiterlijke opvatting van religieus-morele waarden — een opvatting die leidt tot ethisch formalisme, huichelarij, geestelijke hardheid en schijnheiligheid.

[1.1.48] Niemand behalve de Heer God weet waar en wanneer de eerste vlam van de Roos van de Wereld zal worden ontstoken. Het land — Rusland — is slechts aangeduid; tragische gebeurtenissen kunnen nog plaatsvinden die de voltooiing van deze mystieke daad bemoeilijken en haar overdracht naar een ander land afdwingen. Het tijdperk — de jaren zestig van onze eeuw — is slechts aangeduid; noodlottige catastrofes kunnen optreden die die datum voor lange tijd zullen uitstellen. Het is mogelijk dat de omgeving waarin de eerste vlam zal ontvlammen niet de Liga voor de Transformatie van de Staat zal zijn, maar een andere, thans nog onvoorziene kring van mensen. Maar of daar of hier, in dit land of in een ander, een decennium eerder of later — de interreligieuze, al-menselijke kerk van de nieuwe tijd, de Roos van de Wereld, zal verschijnen als vrucht van de geestelijke arbeid van velen, als het soborische scheppen van hen die zich onder de neerstralende stroom van openbaring hebben gesteld — zij zal verschijnen, opstaan en haar historische weg betreden.

[1.1.49] ‘Religie’, ‘interreligie’, ‘kerk’ — met geen van deze woorden kan ik de vereiste nauwkeurigheid bereiken. Haar wezenlijke verschillen met de oude religies en kerken zullen na verloop van tijd dwingen tot het scheppen van nieuwe woorden om haar aan te duiden. Maar zelfs daarbuiten moet dit boek zo’n omvangrijke voorraad nieuwe termen invoeren, dat het hier, aan het allereerste begin, verkieslijker is niet op deze woorden te steunen, maar veeleer een beschrijvende omschrijving te geven van de onderscheidende kenmerken van datgene wat Roos van de Wereld zal worden genoemd.

[1.1.50] Het is geen afgesloten religieuze confessie, waar of onwaar. Het is ook geen internationale religieuze gemeenschap zoals de theosofen, de antroposofen of de vrijmetselaars, samengesteld, als een boeket, uit afzonderlijke bloemen van religieuze waarheid die eclectisch zijn geplukt op allerlei religieuze weiden. Het is een interreligie of panreligie in die zin dat zij moet worden begrepen als een universele leer die zulk een gezichtspunt op de eerder ontstane religies aanwijst, waarbij zij allen blijken weerspiegelingen te zijn van verschillende lagen van de geestelijke werkelijkheid, verschillende reeksen van in-materiële feiten, verschillende segmenten van het planetaire kosmos*. Dat gezichtspunt omvat Shadanakar zowel als geheel als ook als deel van het goddelijke kosmos van het universum. Indien de oude religies bloemblaadjes zijn, dan is de Roos van de Wereld een bloem: met wortel, stengel, kelk en het geheel van haar bloemblaadjes.

* Onder het planetaire kosmos wordt verstaan het geheel van lagen van verschillende materialiteit, met een verschillend aantal ruimtelijke en temporele coördinaten, maar alle noodzakelijk verbonden met de sfeer van de aarde als planeet. Het planetaire kosmos is de aarde zelf in de volle complexiteit van de materiële — en niet slechts fysieke — lagen van haar bestaan. Vergelijkbare machtige systemen bestaan bij vele hemellichamen. Zij worden bramfatura’s genoemd. De bramfatura van de aarde draagt de naam Shadanakar. Over dit en andere woorden die hier voor het eerst worden gebruikt of met een nieuwe betekenis worden geladen, zie het beknopte woordenboek aan het eind.

[1.1.51] Het tweede onderscheid is dit: de universaliteit van de streven van de Roos van de Wereld en hun historische concreetheid. Geen enkele religie — met uitzondering van het middeleeuwse katholicisme — heeft zich de taak gesteld het sociale lichaam van de mensheid te hervormen. Maar zelfs het pausdom, dat hardnekkig trachtte de feodale chaos te bedwingen met de dammen van de hiërocratie, wist noch de uitbuiting van de armen door de rijken te verzwakken, noch de sociale ongelijkheid door brede hervormingen te verkleinen, noch het algemene welzijn te verhogen. Het zou echter onrechtvaardig zijn de leidende katholieke hiërarchie hiervan te beschuldigen: de materiële middelen voor zulke hervormingen — economisch en technisch — bestonden toen eenvoudigweg niet. Het was geen toeval dat het kwaad van de wereld van oudsher, tot in de nieuwe tijd, werd ervaren als onuitroeibaar en eeuwig, en dat het katholicisme zich in wezen — net als andere religies — alleen richtte tot de ‘innerlijke mens’, en het persoonlijke volmaaktheid leerde. Maar de tijden zijn veranderd; materiële middelen zijn verschenen; en het is te danken aan het gehele historische proces, en niet aan de Roos van de Wereld zelf, dat zij nu sociale hervormingen kan zien niet als iets uiterlijks, tot mislukking gedoemd en geen moeite waard, maar als onlosmakelijk verbonden met de vervolmaking van de innerlijke wereld van de mens: nu zijn dit twee parallelle processen die elkaar moeten aanvullen. Men hoort vaak: ‘Het christendom is mislukt.’ Ja, als het geheel tot het verleden zou behoren, zou men kunnen zeggen dat het in sociaal en algemeen-moreel opzicht is mislukt. ‘De religie is mislukt.’ Ja, als het religieuze scheppen van de mensheid uitgeput zou zijn door wat reeds is geschapen, zou religie inderdaad in de zojuist genoemde zin mislukt zijn. Maar nu kan men slechts dit zeggen: de oude religies konden het sociale kwaad niet wezenlijk verminderen, omdat zij niet over de noodzakelijke materiële middelen beschikten; en juist het ontbreken van die middelen riep hun negatieve houding ten opzichte van dergelijke pogingen op. Zo werd het irreligieuze stadium van de beschaving voorbereid. In de achttiende eeuw ontwaakte het sociale geweten. Sociale disharmonie werd eindelijk ervaren en erkend als iets ontoelaatbaars, beledigend, en dat overwonnen moest worden. Dit hield uiteraard verband met het feit dat de materiële middelen die daarvoor ontbraken, begonnen te verschijnen. Maar de oude religies hebben dit niet begrepen, wilden die middelen niet gebruiken, wilden het proces van sociale hervorming niet leiden; en juist in deze starheid, deze geestelijke luiheid, deze onbeweeglijkheid en bekrompenheid ligt hun zwaarste schuld. De religie heeft zichzelf in dit opzicht in diskrediet gebracht door haar eeuwenlange machteloosheid, en het is geen wonder dat Europa, en daarna andere continenten, in de tegenovergestelde uiterste vervielen: de hervorming van de samenleving met louter mechanische middelen, gepaard gaande met een volledige afwijzing van de geestelijke zijde van datzelfde proces. Ook het resultaat hoeft geen verbazing te wekken: schokken zoals de wereld nog nooit heeft gezien; aantallen slachtoffers die zelfs in waanzin nooit werden voorgesteld; en een zodanige daling van het ethische niveau dat de mogelijkheid daarvan in de twintigste eeuw velen nog steeds als een somber en tragisch raadsel voorkomt. Op de oude religies rust in belangrijke mate de verantwoordelijkheid voor de diepte en hardnekkigheid van het daaropvolgende irreligieuze stadium, en voor het geestelijke lot van miljoenen zielen die, omwille van de strijd voor een rechtvaardige wereldorde, zich geheel tegenover de religie opstelden en daarmee de wortels van hun bestaan uit de schoot van de wereldspiritualiteit rukten. Maar ware religieuze werkzaamheid is een vorm van maatschappelijke dienst, en ware maatschappelijke dienst is tegelijkertijd religieuze werkzaamheid. Geen enkel religieus werk — zelfs niet de zelfverloochening van een monnik — kan geïsoleerd zijn van het gemeenschappelijke, van de arbeid ten bate van de wereldwijde verlichting; en geen enkele maatschappelijke activiteit, behalve de demonische, kan nalaten de som van het wereldgoede te vergroten — dat wil zeggen, religieuze betekenis te hebben. Het kloppen van het sociale geweten, het actieve sociale medelijden en meevreugde, de onophoudelijke praktische inspanningen voor de hervorming van het sociale lichaam van de mensheid — dat is het tweede onderscheid van de Roos van de Wereld ten opzichte van de oude religies.

[1.1.52] Het derde onderscheid ligt in de dynamiek van haar visioen. Religies die het begrip metageschiedenis niet vreemd waren, hebben reeds bestaan — het jodendom, het vroege christendom — doch slechts in verre en korte tijdvakken van hun wording poogden zij het zich ontvouwende historische proces geestelijk te duiden. In die korte, halfvergeten eeuwen bleven de verbijsterende openbaringen van de Apocalyps aan het menselijk oog verhuld onder een sluier van allegorieën en omzichtigheden; het schrift der beelden liet iedere mogelijke uitlegging toe. Een waarachtig verstaan van het historische proces kwam niet tot stand. De historische ervaring was nog gering en eng, de geografische horizon nauwelijks van betekenis, en het mystieke verstand niet bereid tot het doorgronden der innerlijke wetten van de metageschiedenis en de onmetelijke veelheid van Shadanakar. Maar aan de verschijning van de Roos der Wereld ging een tijdperk van wetenschappelijke hegemonie vooraf, dat de voorstellingen der mensheid van het heelal, van volken en culturen, en van hun lotsbestemming in de wortels deed wankelen. Evenzeer werd zij voorafgegaan door een ander tijdvak: een van diepgaande maatschappelijke beroeringen, van revoluties en van planetaire oorlogen. Beide reeksen gebeurtenissen ploegden diep in de psychologische lagen die eeuwenlang onbeweeglijk hadden gerust. In die aarde, opengetrokken door de ijzeren tanden der historische rampen, vallen de zaden van metageschouwde openbaring. En aan het geestelijk aanschouwen ontsluit zich de gehele planetaire kosmos als een onophoudelijk veranderend stelsel van ongelijksoortige werelden, dat met stormachtige vaart voortsnelt naar een verblindend doel, zich van eeuw tot eeuw, van dag tot dag vergeestelijkend en herscheppend. De rijen der komende tijdperken beginnen door te glanzen, elk in zijn onherhaalbare eigenheid, in het vervlochten spel der metageschouwde machten die erin strijden. Het streven der Roos der Wereld is om de ontvangster, vermeerderaar en vertolkster van deze kennis te worden. Als het conciliaire mystieke bewustzijn der levende mensheid zal zij het historische proces in zijn verleden, heden en toekomst verlichten, om er scheppend leiding aan te geven. En indien men van dogma’s in haar leer spreken mag, dan zullen het dogma’s zijn die diep dynamisch, veelzijdig, en vatbaar voor onophoudelijke verrijking en groei, en voor lange vervolmaking zijn.

[1.1.53] Hieruit vloeit nog een vierde onderscheid van de Roos der Wereld voort: het uitzicht op opeenvolgende geestelijk-historische taken die voor haar liggen, taken die volkomen concreet en in beginsel uitvoerbaar zijn. Ik zal de meest nabije nogmaals opsommen: de vereniging van de aarde in een Federatie van staten onder een ethische toezichthoudende instantie; de verbreiding van materiële voldoende en een hoog cultureel peil tot de bevolking van alle landen; de opvoeding van generaties van een veredeld mensentype; de hereniging van de christelijke kerken en een vrije unie met alle religies van het Licht; de herschepping van de planeet tot een tuin, en van de staten tot een broederschap. Doch dit zijn slechts de taken van de eerste orde. Hun verwezenlijking zal de weg ontsluiten naar het oplossen van nog hogere taken: de vergeestelijking der natuur.

[1.1.54] Zo dus: interreligiositeit, de universaliteit van haar sociale aspiraties en hun concreetheid, de dynamiek van haar visioen en de opeenvolging van haar wereldhistorische taken — dit zijn de trekken die de Roos der Wereld onderscheiden van alle religies en kerken van het verleden. De bloedeloosheid van haar wegen, de pijnloosheid van haar hervormingen, de goedheid en tederheid van haar verhouding tot de mensen, de golven van zielswarme die zij rondom zich verbreidt — dit zijn de trekken die haar onderscheiden van alle sociaal-politieke bewegingen van verleden en heden.

[1.1.55] Het is duidelijk dat de wezen van de staat, evenals het ethische gelaat van de samenleving, niet in een oogwenk kan worden herschapen. Een onmiddellijk en volledig afzien van dwang is slechts een utopie. Toch zal dit element met de tijd en binnen de ruimte der samenleving verminderen. Elke discipline bestaat uit elementen van dwang en van bewustzijn, en uit de verhouding tussen deze beide vloeit het ene of het andere soort discipline voort. Het hoogste aandeel van dwang en een nagenoeg volledig ontbreken van bewustzijn kenmerken de discipline van slavenstelsels, gevangenissen en concentratiekampen. Een iets groter aandeel van bewustzijn treedt reeds aan het licht in de militaire tucht. En verder, naarmate in de stelsels van discipline het element van dwang verzwakt, wordt het vervangen door de categorische imperatief van de innerlijke zelftucht. Op de vorming van juist deze drang zal de gehele nieuwe pedagogie gegrondvest worden. Haar beginselen en methoden, evenals de methoden tot heropvoeding en wedergeboorte van misdadigers, zullen eerst later ter sprake komen, in een der laatste hoofdstukken. Maar reeds thans moet het duidelijk zijn dat de prikkel van uiterlijke dwang het eerst zal verdwijnen binnen de innerlijke concentrische kringen van de Roos der Wereld; want juist door mensen, die hun gehele leven hebben verbonden met haar taken en haar ethiek en die geen uiterlijke dwang meer behoeven, zullen deze binnenste kringen vervuld worden. Zulke mensen zullen haar geweten zijn, en wie anders dan zij behoren de zetels van de Opperste Raad in te nemen?

[1.1.56] Kan men het opvoedende gewicht overschatten van een maatschappelijk bestel, wanneer aan de top der samenleving de waardigsten staan en handelen — niet zij wier wilshandeling ten koste van de andere vermogens der ziel is opgezwollen en wier kracht in onverschilligheid jegens de middelen ligt, maar zij in wie een harmonisch ontwikkelde wil, verstand, liefde, zuiverheid van denken en diepe levenservaring zich verenigen met klaarblijkelijke geestelijke gaven: zij die wij rechtvaardigen noemen. Nog zeer kort geleden hebben wij daarvan een voorbeeld aanschouwd: wij aanschouwden het noodlottige uur van Indië en de grote geest van Gandhi. Wij waren getuigen van een aangrijpend schouwspel: een man die geen enkele staatsmacht bezat, in wiens gehoorzaamheid geen enkele soldaat was, zelfs geen persoonlijke dienaar, die geen dak boven zijn hoofd had en slechts gehuld ging in een lendendoek, werd het geweten, de geestelijke en politieke leidsman van driehonderd miljoen mensen. En één stil woord van hem was voldoende om die miljoenen te verenigen in een gemeenschappelijke, bloedeloze strijd voor de bevrijding van hun land; en het vergieten van vijandelijk bloed riep een al-Indische vasten en rouw teweeg. Het is niet moeilijk zich voor te stellen hoe tragisch het historische pad van het Indische volk zou zijn verwrongen, indien op dat beslissende uur, in plaats van deze asceet, een man van het eenzijdig-wilsmatige type als leider was opgestaan — een Mussolini of een Stalin — een zogenoemde “sterke persoonlijkheid,” meester van demagogie en politieke intrige, die het wezen van een despoot met tirades over het volksbelang bemantelde! Hoe schitterend zou hij hebben gespeeld op de lagere instincten van het volk, op de natuurlijke haat jegens de veroveraars, op de afgunst jegens de rijken; welke golven van vuur en bloed zouden over Indië zijn gegaan, de eilanden van hoog ethisch bewustzijn overspoelend die duizenden jaren door de edelste zonen van dat grote volk waren gesterkt en gekoesterd! En welke tirannie zou tenslotte over het gekwelde land zijn opgericht, gebruik makend van de neiging tot gehoorzaamheid die door eeuwen van slavernij was ingeprent! Maar Gandhi leidde de bevrijdende en scheppende geestdrift van de natie op een ander pad. Hier is het eerste voorbeeld in de moderne geschiedenis van die kracht welke geleidelijk het zwaard en de gesel der staatsmacht zal vervangen. Die kracht is het levende vertrouwen van een volk in degene die zijn morele hoogte heeft bewezen; het is het gezag der rechtvaardigheid.

[1.1.57] Ik voorzie vele tegenwerpingen. Eén daarvan luidt aldus: ja, dit was mogelijk in Indië — met haar onherhaalbare eigenschappen, met haar vierduizendjarige religieuze verleden, met het ethische peil van haar volk. Andere volken dragen een ander erfdeel, en de ervaring van Indië kan op geen enkel ander land worden overgebracht.

[1.1.58] Waarlijk, ieder volk heeft zijn eigen erfdeel. En het erfdeel van Indië heeft ertoe geleid dat haar volk pionier werd op deze weg. Maar bijna ieder volk heeft binnen of naast zich dictaturen en tirannieën gezien van alle denkbare kleur, met hun veelsoortige ideologische vermommingen, en ieder heeft zich kunnen overtuigen in welke afgrond van rampen een blinde macht een land stort — een macht niet verlicht door rechtvaardigheid, niet beantwoordend zelfs aan de eisen van het middelmatige zedelijke peil. Want staatsleiding is een heldendaad, en het middelmatige peil is daarvoor te gering. Vele volken hebben zich ook hiervan overtuigd: want daar waar in plaats van dictators politieke partijen elkaar afwisselen, daar volgen elkaar op, als in een caleidoscoop, diplomaten en generaals, bazen en advocaten, demagogen en zakenlieden — sommigen meer eigenbaat zoekend, anderen meer beginselvast — maar geen van hen vermag een nieuwe, reine en vurige geest in het leven te blazen, noch de dringende, al-nationale problemen te ontwarren. Niemand kan men méér vertrouwen dan zichzelf, want geen van hen heeft zich ooit afgevraagd wat rechtvaardigheid en geestelijkheid betekenen. Het zijn slechts jagende schaduwen, gevallen bladeren die door de wind der geschiedenis worden meegesleurd. Indien de Roos der Wereld niet tijdig op het al-menselijke toneel verschijnt, zullen zij verstrooid worden door de vurige adem van wilskrachtige en meedogenloze dictaturen. Indien echter de Roos der Wereld verschijnt, zullen zij zich oplossen, zullen zij wegsmelten onder de rijzende zon van het grote Idee — want het hart van het volk vertrouwt één rechtvaardige meer dan honderd hedendaagse politici.

[1.1.59] Nog machtiger en stralender zal de invloed zijn op het volk en op zijn lot, indien de drie hoogste gaven — rechtvaardigheid, de gave van religieus profeetschap en de kunstzinnige genialiteit — in één mens samenvallen.

[1.1.60] Vele — o, vele verschijningsvormen der religie behoren geheel tot haar voorbije stadia. Eén daarvan is, zo schijnt het, de macht over de geesten van streng omlijnde, apodictisch geformuleerde dogma’s, statuarisch en zonder groei. De ervaring der laatste eeuwen en de groei van de persoonlijkheid hebben ertoe geleid dat de mens de voorwaardelijkheid en de bekrompenheid van elke dogmatiek ervaart. Daarom, hoe adogmatisch de stellingen der Roos der Wereld ook zullen zijn, hoezeer zij ook doordrongen zullen zijn van de geest der religieuze dynamiek, velen zullen toch moeite hebben zelfs hén te aanvaarden. Maar menigten en menigten zullen op haar roep antwoorden, zodra deze niet zozeer tot het intellect als tot het hart gericht is, weerklinkend in de meesterwerken van het woord, van de muziek, van het toneel en van de architectuur. Kunstbeelden zijn ruimer en veelzijdiger dan de aforismen der theosofemen of de redeneringen der filosofie. Zij laten meer vrijheid aan de verbeelding; zij geven ieder de mogelijkheid de leer zo te duiden als dit het meest organisch en verstaanbaar is voor zijn eigen individualiteit. De openbaring vloeit door vele bedding, en de kunst — zo zij al niet de zuiverste is, dan toch de ruimste daarvan. Daarom zullen alle kunsten, en een schone eredienst, de Roos der Wereld kleden met klinkende en stralende gewaden. En daarom ook is het het meest natuurlijk dat aan het hoofd der Roos der Wereld hij zal staan, in wie de drie hoogste gaven verenigd zijn: de gave van religieus profeetschap, de gave der rechtvaardigheid en de gave der kunstzinnige genialiteit.
[1.1.61] Misschien zal zo’n mens nooit verschijnen, of pas na lange tijd. Het is mogelijk dat niet hij, maar een collectief van de waardigsten de Roos van de Wereld zal leiden. Maar indien de Voorzienigheid een zo grote ziel in ons tijdperk zou zenden — en Zij heeft haar reeds gezonden — en de demonische machten haar niet zouden kunnen vernietigen, dan zou dat het grootste geluk voor de gehele aarde betekenen. Want niemand kan een machtiger en stralender invloed op de mensheid uitoefenen dan de geniale kunstenaar van het Woord die een ziener en een rechtvaardige is geworden, en verheven werd tot de hoogte van wereldwijde leiding bij maatschappelijke en culturele hervormingen. Aan zulk een mens, en aan hem alleen, kan de ongekende en in de geschiedenis nooit eerder opgedragen taak worden toevertrouwd: de ethische controle over alle staten van de Federatie en de leiding van de volkeren op de weg van de omvorming van die staten tot een alomvattende broederschap.

[1.1.62] O, wij Russen hebben zwaar geboet voor het onvoorwaardelijke vertrouwen dat wij schonken aan een sterke man, door velen van ons aangezien voor een weldoener van de mensheid. Laten wij die fout niet herhalen! Er zijn onmiskenbare tekenen die een mens, waardig aan een dergelijke zending, onderscheiden van het boze genie van het volk. De laatste is somber; de eerste vrolijk met een geestelijke vreugde. De één verstevigt zijn macht door executies en straffen; de ander zal in geen enkele dag van zijn leven naar macht dingen, en wanneer hij haar aanvaardt, zal hij geen druppel bloed vergieten. De één verspreidt over alle hem onderworpen landen de cultus van zijn persoonlijkheid; de ander vindt zulk een verheerlijking weerzinwekkend en belachelijk. De één is ongenaakbaar, de ander toegankelijk voor allen. De één wordt gedreven door een uitzinnige dorst naar leven en macht en verschuilt zich voor ingebeelde gevaren achter ondoordringbare muren; de ander is vrij van wereldse verzoekingen en blijft kalm tegenover gevaar, omdat zijn geweten zuiver is en zijn geloof onwankelbaar. Dit zijn twee tegenpolen, gezanten van twee onverzoenlijke beginselen.

[1.1.63] Natuurlijk zou in de Hoogste Raad zo’n uitverkorene slechts de eerste onder gelijken zijn. In alles zou hij steunen op de samenwerking van velen, en door datzelfde collectief zou zijn eigen handelen worden gecontroleerd. Tot zijn buitengewone ambt zou hij slechts kunnen komen na een strenge beproeving. Voor een dergelijk ambt past noch de jeugd, noch zelfs de rijpe leeftijd, maar alleen de ouderdom: de verzoekingen en de strijd der hartstochten moeten reeds lang overwonnen zijn. Wat de verkiezing zelf betreft, zo lijkt het mij dat zij slechts door een of andere vorm van plebisciet kan worden voltrokken. En ook in de jaren van zijn leiding zou de Vergadering zijn daden nauwlettend volgen. Zijn afwijking van het pad zou de overdracht van de macht aan de waardigste tot gevolg hebben. Over het geheel genomen zouden alle daarmee verbonden vragen zorgvuldig kunnen worden overdacht, de gevaren voorzien, de beslissingen nauwkeurig gewogen en nadien verbeterd. Maar zolang de opperste leraar onwankelbaar de voorbestemde weg volgt, is hij de mystieke band tussen het levende mensdom en de hogere wereld, de openbaarder van de Voorzienige wil, de vervolmaker van ontelbaren en de beschermer van zielen. In de handen van zo’n mens is het niet gevaarlijk de volheid van geestelijke en burgerlijke macht te verenigen.

[1.1.64] Men zal zeggen: zulke mensen verschijnen slechts éénmaal in de vijf eeuwen. Maar ik zeg meer: een persoonlijkheid van zulk een formaat, begiftigd met juist deze som van eigenschappen, kon vroeger nooit bestaan hebben. Een Einstein had zich niet kunnen openbaren onder de Maori van de negentiende eeuw; en een Dostojevski, zoals wij hem kennen, zou men tevergeefs gezocht hebben onder de onderdanen van Toetanchamon of Theodorik. In die tijden zou hij een andere som van eigenschappen hebben gedragen, en velen daarvan zouden in het leven geen uitdrukking hebben gevonden. Zelfs in een tijd niet ver van de onze had een dergelijke mens de hem toevertrouwde gaven niet kunnen verwezenlijken, en zouden zijn tijdgenoten in volledige onwetendheid zijn gebleven omtrent zijn ware formaat en verborgen vermogens. De noodzakelijke voorwaarden lijken nu reeds te worden aangeduid door het aanbrekende tijdperk; en de Roos van de Wereld zal ze tot voltooiing brengen, zodat de maatschappelijke en culturele atmosfeer aan de opperste leraar een keten van opvolgers verzekert die deze kroon waardig zijn.

[1.1.65] Men kan ook zeggen dat zelfs alle bovengenoemde gaven onvoldoende zijn voor zo’n uitzonderlijke taak; dat men bovendien een brede, nuchtere en praktische staatsgeest moet bezitten. Zeker, dat is waar. Zo’n leider zal met duizenden uiteenlopende problemen te maken krijgen; kennis en ervaring zullen nodig zijn — economisch, financieel, juridisch, zelfs technisch. Maar het tijdperk van de Aristoteles is lang voorbij; geesten van encyclopedische omvang zijn in onze tijd ondenkbaar. En de werkzaamheid van hem van wie ik spreek is even ondenkbaar los van het conciliaire verstand, los van de Hoogste Raad. Daarin zullen de diepste geesten deelnemen, mensen die door de wisselvalligheden van het staatsleven zijn gelouterd, en specialisten uit alle takken van kennis. Niet encyclopedische eruditie, noch een nuchter beheerlijk verstand zullen van de opperste leraar worden gevraagd, maar wijsheid: wijsheid die de mens bij de eerste blik begrijpt, die in de moeilijkste vraagstukken onmiddellijk het wezen ervan vindt, en die zich geen ogenblik doof maakt voor de stem van het geweten. De opperste leraar moet op zo’n morele hoogte staan dat liefde en vertrouwen in hem de plaats innemen van andere heersmethoden. Dwang en geweld tegen de wil van een ander zijn hem pijnlijk; hij grijpt er slechts in de zeldzaamste gevallen naar.

[1.1.66] En toch is dit slechts één van de mogelijke varianten, hoewel naar mijn eigen inzicht de meest wenselijke. Ook een ander is goed denkbaar: een zodanig leiderschap van de Roos van de Wereld, een zodanige verhouding ervan tot de wetgevende instellingen en tot de regering van de Federatie, waarbij het principe van collectiviteit door niets en niemand wordt beperkt. De tijd om de constitutie van de toekomst uit te werken ligt in een verre toekomst; en niet ons, maar onze gelukkige nakomelingen zal het gegeven zijn om uit de vele varianten er één te kiezen.

[1.1.67] Maar is dit dan niet een theocratie? Ik houd niet van het woord theocratie. Theocratie is godsheerschappij; het toepassen ervan op welk maatschappelijk of staatsstelsel dan ook is absurd vanuit het oogpunt van de atheïst, en godslasterlijk vanuit dat van de gelovige. De geschiedenis heeft nooit een theocratie gekend, en kan er ook geen kennen. Niet theocratie, maar hiërocratie — de heerschappij van het priesterschap — is de juiste benaming voor de kerkelijke staten van de pausen of de dalai-lama’s. Maar de orde waarover ik spreek is het volstrekte tegendeel van iedere hiërocratie: niet de kerk lost op in de staat, die haar opslokt en in haar naam heerst, maar zowel het gehele conglomeraat van staten als de menigte van kerken zullen geleidelijk opgaan in het alomvattende broederschap, in de interreligieuze kerk. En niet de hoogste kerkelijke hiërarchen nemen plaats in de hoogste organen — wetgevende, uitvoerende en toezichthoudende — maar de beste vertegenwoordigers van alle volken, alle geloofsgemeenschappen, alle maatschappelijke lagen en alle roepingen.

[1.1.68] Geen hiërocratie, geen monarchie, geen oligarchie, geen republiek: maar iets nieuws, kwalitatief verschillend van alles wat tot nu toe bestond. Het is een wereldorde van volkeren, die streeft naar de heiliging en de verlichting van heel het leven van de wereld. Ik weet niet hoe men het dan zal noemen; maar het gaat niet om de naam, maar om de wezenlijke kern. En haar kern is arbeid in de naam van de vergeestelijking van de mens, van de mensheid en van de natuur.
This site was made on Tilda — a website builder that helps to create a website without any code
Create a website