[1.1.51] Het tweede onderscheid is dit: de universaliteit van de streven van de Roos van de Wereld en hun historische concreetheid. Geen enkele religie — met uitzondering van het middeleeuwse katholicisme — heeft zich de taak gesteld het sociale lichaam van de mensheid te hervormen. Maar zelfs het pausdom, dat hardnekkig trachtte de feodale chaos te bedwingen met de dammen van de hiërocratie, wist noch de uitbuiting van de armen door de rijken te verzwakken, noch de sociale ongelijkheid door brede hervormingen te verkleinen, noch het algemene welzijn te verhogen. Het zou echter onrechtvaardig zijn de leidende katholieke hiërarchie hiervan te beschuldigen: de materiële middelen voor zulke hervormingen — economisch en technisch — bestonden toen eenvoudigweg niet. Het was geen toeval dat het kwaad van de wereld van oudsher, tot in de nieuwe tijd, werd ervaren als onuitroeibaar en eeuwig, en dat het katholicisme zich in wezen — net als andere religies — alleen richtte tot de ‘innerlijke mens’, en het persoonlijke volmaaktheid leerde. Maar de tijden zijn veranderd; materiële middelen zijn verschenen; en het is te danken aan het gehele historische proces, en niet aan de Roos van de Wereld zelf, dat zij nu sociale hervormingen kan zien niet als iets uiterlijks, tot mislukking gedoemd en geen moeite waard, maar als onlosmakelijk verbonden met de vervolmaking van de innerlijke wereld van de mens: nu zijn dit twee parallelle processen die elkaar moeten aanvullen. Men hoort vaak: ‘Het christendom is mislukt.’ Ja, als het geheel tot het verleden zou behoren, zou men kunnen zeggen dat het in sociaal en algemeen-moreel opzicht is mislukt. ‘De religie is mislukt.’ Ja, als het religieuze scheppen van de mensheid uitgeput zou zijn door wat reeds is geschapen, zou religie inderdaad in de zojuist genoemde zin mislukt zijn. Maar nu kan men slechts dit zeggen: de oude religies konden het sociale kwaad niet wezenlijk verminderen, omdat zij niet over de noodzakelijke materiële middelen beschikten; en juist het ontbreken van die middelen riep hun negatieve houding ten opzichte van dergelijke pogingen op. Zo werd het irreligieuze stadium van de beschaving voorbereid. In de achttiende eeuw ontwaakte het sociale geweten. Sociale disharmonie werd eindelijk ervaren en erkend als iets ontoelaatbaars, beledigend, en dat overwonnen moest worden. Dit hield uiteraard verband met het feit dat de materiële middelen die daarvoor ontbraken, begonnen te verschijnen. Maar de oude religies hebben dit niet begrepen, wilden die middelen niet gebruiken, wilden het proces van sociale hervorming niet leiden; en juist in deze starheid, deze geestelijke luiheid, deze onbeweeglijkheid en bekrompenheid ligt hun zwaarste schuld. De religie heeft zichzelf in dit opzicht in diskrediet gebracht door haar eeuwenlange machteloosheid, en het is geen wonder dat Europa, en daarna andere continenten, in de tegenovergestelde uiterste vervielen: de hervorming van de samenleving met louter mechanische middelen, gepaard gaande met een volledige afwijzing van de geestelijke zijde van datzelfde proces. Ook het resultaat hoeft geen verbazing te wekken: schokken zoals de wereld nog nooit heeft gezien; aantallen slachtoffers die zelfs in waanzin nooit werden voorgesteld; en een zodanige daling van het ethische niveau dat de mogelijkheid daarvan in de twintigste eeuw velen nog steeds als een somber en tragisch raadsel voorkomt. Op de oude religies rust in belangrijke mate de verantwoordelijkheid voor de diepte en hardnekkigheid van het daaropvolgende irreligieuze stadium, en voor het geestelijke lot van miljoenen zielen die, omwille van de strijd voor een rechtvaardige wereldorde, zich geheel tegenover de religie opstelden en daarmee de wortels van hun bestaan uit de schoot van de wereldspiritualiteit rukten. Maar ware religieuze werkzaamheid is een vorm van maatschappelijke dienst, en ware maatschappelijke dienst is tegelijkertijd religieuze werkzaamheid. Geen enkel religieus werk — zelfs niet de zelfverloochening van een monnik — kan geïsoleerd zijn van het gemeenschappelijke, van de arbeid ten bate van de wereldwijde verlichting; en geen enkele maatschappelijke activiteit, behalve de demonische, kan nalaten de som van het wereldgoede te vergroten — dat wil zeggen, religieuze betekenis te hebben. Het kloppen van het sociale geweten, het actieve sociale medelijden en meevreugde, de onophoudelijke praktische inspanningen voor de hervorming van het sociale lichaam van de mensheid — dat is het tweede onderscheid van de Roos van de Wereld ten opzichte van de oude religies.
[1.1.52] Het derde onderscheid ligt in de dynamiek van haar visioen. Religies die het begrip metageschiedenis niet vreemd waren, hebben reeds bestaan — het jodendom, het vroege christendom — doch slechts in verre en korte tijdvakken van hun wording poogden zij het zich ontvouwende historische proces geestelijk te duiden. In die korte, halfvergeten eeuwen bleven de verbijsterende openbaringen van de Apocalyps aan het menselijk oog verhuld onder een sluier van allegorieën en omzichtigheden; het schrift der beelden liet iedere mogelijke uitlegging toe. Een waarachtig verstaan van het historische proces kwam niet tot stand. De historische ervaring was nog gering en eng, de geografische horizon nauwelijks van betekenis, en het mystieke verstand niet bereid tot het doorgronden der innerlijke wetten van de metageschiedenis en de onmetelijke veelheid van Shadanakar. Maar aan de verschijning van de Roos der Wereld ging een tijdperk van wetenschappelijke hegemonie vooraf, dat de voorstellingen der mensheid van het heelal, van volken en culturen, en van hun lotsbestemming in de wortels deed wankelen. Evenzeer werd zij voorafgegaan door een ander tijdvak: een van diepgaande maatschappelijke beroeringen, van revoluties en van planetaire oorlogen. Beide reeksen gebeurtenissen ploegden diep in de psychologische lagen die eeuwenlang onbeweeglijk hadden gerust. In die aarde, opengetrokken door de ijzeren tanden der historische rampen, vallen de zaden van metageschouwde openbaring. En aan het geestelijk aanschouwen ontsluit zich de gehele planetaire kosmos als een onophoudelijk veranderend stelsel van ongelijksoortige werelden, dat met stormachtige vaart voortsnelt naar een verblindend doel, zich van eeuw tot eeuw, van dag tot dag vergeestelijkend en herscheppend. De rijen der komende tijdperken beginnen door te glanzen, elk in zijn onherhaalbare eigenheid, in het vervlochten spel der metageschouwde machten die erin strijden. Het streven der Roos der Wereld is om de ontvangster, vermeerderaar en vertolkster van deze kennis te worden. Als het conciliaire mystieke bewustzijn der levende mensheid zal zij het historische proces in zijn verleden, heden en toekomst verlichten, om er scheppend leiding aan te geven. En indien men van dogma’s in haar leer spreken mag, dan zullen het dogma’s zijn die diep dynamisch, veelzijdig, en vatbaar voor onophoudelijke verrijking en groei, en voor lange vervolmaking zijn.
[1.1.53] Hieruit vloeit nog een vierde onderscheid van de Roos der Wereld voort: het uitzicht op opeenvolgende geestelijk-historische taken die voor haar liggen, taken die volkomen concreet en in beginsel uitvoerbaar zijn. Ik zal de meest nabije nogmaals opsommen: de vereniging van de aarde in een Federatie van staten onder een ethische toezichthoudende instantie; de verbreiding van materiële voldoende en een hoog cultureel peil tot de bevolking van alle landen; de opvoeding van generaties van een veredeld mensentype; de hereniging van de christelijke kerken en een vrije unie met alle religies van het Licht; de herschepping van de planeet tot een tuin, en van de staten tot een broederschap. Doch dit zijn slechts de taken van de eerste orde. Hun verwezenlijking zal de weg ontsluiten naar het oplossen van nog hogere taken: de vergeestelijking der natuur.
[1.1.54] Zo dus: interreligiositeit, de universaliteit van haar sociale aspiraties en hun concreetheid, de dynamiek van haar visioen en de opeenvolging van haar wereldhistorische taken — dit zijn de trekken die de Roos der Wereld onderscheiden van alle religies en kerken van het verleden. De bloedeloosheid van haar wegen, de pijnloosheid van haar hervormingen, de goedheid en tederheid van haar verhouding tot de mensen, de golven van zielswarme die zij rondom zich verbreidt — dit zijn de trekken die haar onderscheiden van alle sociaal-politieke bewegingen van verleden en heden.
[1.1.55] Het is duidelijk dat de wezen van de staat, evenals het ethische gelaat van de samenleving, niet in een oogwenk kan worden herschapen. Een onmiddellijk en volledig afzien van dwang is slechts een utopie. Toch zal dit element met de tijd en binnen de ruimte der samenleving verminderen. Elke discipline bestaat uit elementen van dwang en van bewustzijn, en uit de verhouding tussen deze beide vloeit het ene of het andere soort discipline voort. Het hoogste aandeel van dwang en een nagenoeg volledig ontbreken van bewustzijn kenmerken de discipline van slavenstelsels, gevangenissen en concentratiekampen. Een iets groter aandeel van bewustzijn treedt reeds aan het licht in de militaire tucht. En verder, naarmate in de stelsels van discipline het element van dwang verzwakt, wordt het vervangen door de categorische imperatief van de innerlijke zelftucht. Op de vorming van juist deze drang zal de gehele nieuwe pedagogie gegrondvest worden. Haar beginselen en methoden, evenals de methoden tot heropvoeding en wedergeboorte van misdadigers, zullen eerst later ter sprake komen, in een der laatste hoofdstukken. Maar reeds thans moet het duidelijk zijn dat de prikkel van uiterlijke dwang het eerst zal verdwijnen binnen de innerlijke concentrische kringen van de Roos der Wereld; want juist door mensen, die hun gehele leven hebben verbonden met haar taken en haar ethiek en die geen uiterlijke dwang meer behoeven, zullen deze binnenste kringen vervuld worden. Zulke mensen zullen haar geweten zijn, en wie anders dan zij behoren de zetels van de Opperste Raad in te nemen?
[1.1.56] Kan men het opvoedende gewicht overschatten van een maatschappelijk bestel, wanneer aan de top der samenleving de waardigsten staan en handelen — niet zij wier wilshandeling ten koste van de andere vermogens der ziel is opgezwollen en wier kracht in onverschilligheid jegens de middelen ligt, maar zij in wie een harmonisch ontwikkelde wil, verstand, liefde, zuiverheid van denken en diepe levenservaring zich verenigen met klaarblijkelijke geestelijke gaven: zij die wij rechtvaardigen noemen. Nog zeer kort geleden hebben wij daarvan een voorbeeld aanschouwd: wij aanschouwden het noodlottige uur van Indië en de grote geest van Gandhi. Wij waren getuigen van een aangrijpend schouwspel: een man die geen enkele staatsmacht bezat, in wiens gehoorzaamheid geen enkele soldaat was, zelfs geen persoonlijke dienaar, die geen dak boven zijn hoofd had en slechts gehuld ging in een lendendoek, werd het geweten, de geestelijke en politieke leidsman van driehonderd miljoen mensen. En één stil woord van hem was voldoende om die miljoenen te verenigen in een gemeenschappelijke, bloedeloze strijd voor de bevrijding van hun land; en het vergieten van vijandelijk bloed riep een al-Indische vasten en rouw teweeg. Het is niet moeilijk zich voor te stellen hoe tragisch het historische pad van het Indische volk zou zijn verwrongen, indien op dat beslissende uur, in plaats van deze asceet, een man van het eenzijdig-wilsmatige type als leider was opgestaan — een Mussolini of een Stalin — een zogenoemde “sterke persoonlijkheid,” meester van demagogie en politieke intrige, die het wezen van een despoot met tirades over het volksbelang bemantelde! Hoe schitterend zou hij hebben gespeeld op de lagere instincten van het volk, op de natuurlijke haat jegens de veroveraars, op de afgunst jegens de rijken; welke golven van vuur en bloed zouden over Indië zijn gegaan, de eilanden van hoog ethisch bewustzijn overspoelend die duizenden jaren door de edelste zonen van dat grote volk waren gesterkt en gekoesterd! En welke tirannie zou tenslotte over het gekwelde land zijn opgericht, gebruik makend van de neiging tot gehoorzaamheid die door eeuwen van slavernij was ingeprent! Maar Gandhi leidde de bevrijdende en scheppende geestdrift van de natie op een ander pad. Hier is het eerste voorbeeld in de moderne geschiedenis van die kracht welke geleidelijk het zwaard en de gesel der staatsmacht zal vervangen. Die kracht is het levende vertrouwen van een volk in degene die zijn morele hoogte heeft bewezen; het is het gezag der rechtvaardigheid.
[1.1.57] Ik voorzie vele tegenwerpingen. Eén daarvan luidt aldus: ja, dit was mogelijk in Indië — met haar onherhaalbare eigenschappen, met haar vierduizendjarige religieuze verleden, met het ethische peil van haar volk. Andere volken dragen een ander erfdeel, en de ervaring van Indië kan op geen enkel ander land worden overgebracht.
[1.1.58] Waarlijk, ieder volk heeft zijn eigen erfdeel. En het erfdeel van Indië heeft ertoe geleid dat haar volk pionier werd op deze weg. Maar bijna ieder volk heeft binnen of naast zich dictaturen en tirannieën gezien van alle denkbare kleur, met hun veelsoortige ideologische vermommingen, en ieder heeft zich kunnen overtuigen in welke afgrond van rampen een blinde macht een land stort — een macht niet verlicht door rechtvaardigheid, niet beantwoordend zelfs aan de eisen van het middelmatige zedelijke peil. Want staatsleiding is een heldendaad, en het middelmatige peil is daarvoor te gering. Vele volken hebben zich ook hiervan overtuigd: want daar waar in plaats van dictators politieke partijen elkaar afwisselen, daar volgen elkaar op, als in een caleidoscoop, diplomaten en generaals, bazen en advocaten, demagogen en zakenlieden — sommigen meer eigenbaat zoekend, anderen meer beginselvast — maar geen van hen vermag een nieuwe, reine en vurige geest in het leven te blazen, noch de dringende, al-nationale problemen te ontwarren. Niemand kan men méér vertrouwen dan zichzelf, want geen van hen heeft zich ooit afgevraagd wat rechtvaardigheid en geestelijkheid betekenen. Het zijn slechts jagende schaduwen, gevallen bladeren die door de wind der geschiedenis worden meegesleurd. Indien de Roos der Wereld niet tijdig op het al-menselijke toneel verschijnt, zullen zij verstrooid worden door de vurige adem van wilskrachtige en meedogenloze dictaturen. Indien echter de Roos der Wereld verschijnt, zullen zij zich oplossen, zullen zij wegsmelten onder de rijzende zon van het grote Idee — want het hart van het volk vertrouwt één rechtvaardige meer dan honderd hedendaagse politici.
[1.1.59] Nog machtiger en stralender zal de invloed zijn op het volk en op zijn lot, indien de drie hoogste gaven — rechtvaardigheid, de gave van religieus profeetschap en de kunstzinnige genialiteit — in één mens samenvallen.
[1.1.60] Vele — o, vele verschijningsvormen der religie behoren geheel tot haar voorbije stadia. Eén daarvan is, zo schijnt het, de macht over de geesten van streng omlijnde, apodictisch geformuleerde dogma’s, statuarisch en zonder groei. De ervaring der laatste eeuwen en de groei van de persoonlijkheid hebben ertoe geleid dat de mens de voorwaardelijkheid en de bekrompenheid van elke dogmatiek ervaart. Daarom, hoe adogmatisch de stellingen der Roos der Wereld ook zullen zijn, hoezeer zij ook doordrongen zullen zijn van de geest der religieuze dynamiek, velen zullen toch moeite hebben zelfs hén te aanvaarden. Maar menigten en menigten zullen op haar roep antwoorden, zodra deze niet zozeer tot het intellect als tot het hart gericht is, weerklinkend in de meesterwerken van het woord, van de muziek, van het toneel en van de architectuur. Kunstbeelden zijn ruimer en veelzijdiger dan de aforismen der theosofemen of de redeneringen der filosofie. Zij laten meer vrijheid aan de verbeelding; zij geven ieder de mogelijkheid de leer zo te duiden als dit het meest organisch en verstaanbaar is voor zijn eigen individualiteit. De openbaring vloeit door vele bedding, en de kunst — zo zij al niet de zuiverste is, dan toch de ruimste daarvan. Daarom zullen alle kunsten, en een schone eredienst, de Roos der Wereld kleden met klinkende en stralende gewaden. En daarom ook is het het meest natuurlijk dat aan het hoofd der Roos der Wereld hij zal staan, in wie de drie hoogste gaven verenigd zijn: de gave van religieus profeetschap, de gave der rechtvaardigheid en de gave der kunstzinnige genialiteit.